Leiden, 4 mei 2010
Liesbeth Hesselink
Bagage is de titel van het monument voor de joodse oorlogsslachtoffers dat 17 maart is onthuld.
Het zijn 6 koffers schijnbaar achteloos neergezet op verschillende plekken in de stad.
Bagage verwijst niet alleen naar de koffers – de letterlijke bagage – maar ook naar de herinneringen, de figuurlijke bagage die ieder van ons met zich meedraagt.
Het monument wil vooral die figuurlijke bagage oproepen, de herinneringen, de verhalen die verhinderen dat wij de slachtoffers vergeten.
Slachtoffers zoals Lotte Adler, een van de kinderen in het joodse weeshuis.
Een paar dagen voordat zij met alle bijna andere bewoners van het weeshuis op transport ging naar Westerbork gaf Lotte een koffer met daarin haar belangrijkste spulletjes aan een niet-joods vriendinnetje . Ze vroeg het vriendinnetje om die koffer voor haar te bewaren.
Het vriendinnetje heeft dat gedaan en dat koffertje tientallen jaren lang meegenomen waar ze ook naar toe ging, tot in Indië toe.
Pas een paar jaar geleden kon ze er afstand van doen; de koffer ligt nu in Westerbork.
De kunstenaar van Bagage, Ram Katzir, is naar Westerbork gegaan om de koffer na te maken van basalt uit Israël en op 17 maart heeft het vriendinnetje die koffer onthuld bij het weeshuis en daarmee is de koffer weer terug op zijn oorspronkelijke plek.
Een van de andere koffers – die bij het politiebureau – is onthuld door Carla Spier, een joods klasgenootje van Lotte, dat de oorlog overleefde door onder te duiken.
Het ontroerende is dat op de dag van de onthulling die twee elkaar hebben ontmoet – allebei ongeveer 80 jaar -, allebei kenden ze Lotte en konden ze herinneringen ophalen aan haar, zodat Lotte niet is vergeten.
Het monument wil vooral die figuurlijke bagage oproepen, de herinneringen, de verhalen die sommige van ons een leven lang hebben achtervolgd.
En dan denk ik aan de zoon van een goede politieman, een van de weinigen die weigerden mee te werken aan de razzia. Hij heeft op 17 maart ook een van de koffers onthuld en voor hem betekende die dag een vorm van erkenning voor de houding van zijn vader. En die erkenning was voor hem belangrijk, want hij had zijn hele leven last gehad van de onverschilligheid van de omgeving over de houding van zijn vader die in Buchenwald is omgekomen.
Herinneringen, die anderen een leven lang hebben weggestopt zoals Haryo (?) een kleinzoon van een van de slachtoffers die er tot op dat moment eigenlijk nooit bij stil had gestaan.
In een brief– die leest als een gedicht – schrijft hij ons als comité hoe hij die dag 17 maart 2010 voor het eerst werd geconfronteerd met de dood van zijn grootouders die voor de oorlog in de Haarlemmerstraat woonden. |Ik citeer ‘staande voor die sombere deuren in de Zonneveldstraat sleurde de aanblik van die zeer levensecht uitziende koffer mij moeiteloos 67 jaar mee terug in de tijd. Naar het moment waarop mijn opa hem daar achtergelaten moet hebben. Een half uur later stonden wij even stil bij de mini-expositie in de gang van het Kamerlingh Onnesgebouw. Daar hing een groot doek, een soort poster met daarop 270 namen van vermoorde Leidse joden. En toen een schok. Helemaal bovenaan, als een van de eersten van die verschrikkelijke, hemeltergende, mensonterende lijst stonden mijn opa en oma! Met daarbij de plaats en de datum waarop zij.....
Hij maakt de zin verder niet af.
Zijn vader en diens twee zussen overleefden de oorlog door onder te duiken, maar spraken nooit over de dood van hun ouders. En als zoon – geboren na de oorlog – werd hij er dus pas jaren en jaren later mee geconfronteerd. En dan eindigt hij zijn brief: ‘Ik heb die dag voor het eerst van mijn leven mijn grootouders herdacht en ik dank u uit de grond van mijn hart dat u dat mogelijk heeft gemaakt.’
De koffers staan sinds 17 maart verspreid over de stad om duidelijk te maken dat het een zaak is van de hele stad, niet alleen van de familie van de slachtoffers maar van de hele Leidse bevolking.
Het merendeel van de Leidse bevolking heeft immers de oorlog niet meegemaakt en heeft geen persoonlijke herinneringen meer aan de gebeurtenissen van toen.
De herinneringen die het monument oproept, moeten ertoe bijdragen dat zoiets nooit meer gebeurt. Zoiets waarbij groepen mensen worden buitengesloten, opgepakt uit hun omgeving, weggevoerd en vermoord.
‘laten we proberen ervoor te zorgen dat zoiets nooit meer gebeurt’, ik zeg het heel voorzichtig, want er zijn ook verhalen van tegenwoordig die laten zien dat het nog steeds gebeurt.
Ook die verhalen maakte het monument los.
Judith, een jonge vrouw die vertelde hoe de hele familie van haar grootouders op de trein naar Westerbork werd gezet en daarna werd vermoord in de vernietigingskampen. Haar vader wist als jongetje ergens uit die trein te springen en overleefde de oorlog als enige van zijn familie door onder te duiken. Als puber werd ze zich bewust van haar eigen geschiedenis en ging een davidsster aan een ketting om haar hals dragen. Tijdens een popconcert in De Kuip ‘irriteerde’ dit sieraad een man op haar tribune dermate dat hij het van haar hals probeerde te trekken en toen dat niet lukte een mes pakte om het los te snijden. Dit werd haar laatste popconcert.
Het gebeurt dus nog steeds.
Niet alleen joden worden uitgesloten, ook anderen die ‘anders’ zijn overkomt dit. Een paar weken geleden las ik in de krant een opvallende overlijdensadvertentie van David, een jongen van 16 jaar met als aanhef ‘zo geliefd – zo gespleten ‘, een aanhef die op zelfmoord wees. Een journalist die net als ik getroffen was door deze advertentie, achterhaalde dat de jongen inderdaad zelfmoord had gepleegd. Vanwege zijn hazelip werd hij zo gepest op school dat hij geen andere uitweg zag. Hij was anders en dan kunnen leeftijdgenoten je blijkbaar zo buitensluiten dat je hiertoe overgaat.
‘laten we proberen ervoor te zorgen dat zoiets nooit meer gebeurt’, maar het gebeurt nog steeds niet alleen op individueel niveau maar ook met groepen. In Hongarije heeft een partij bij de laatste verkiezingen vorige maand 17% van de stemmen gekregen, een partij die in haar programma zegt ‘het probleem van de Roma’ te zullen oplossen. Ik denk dat de partij niet toevallig heeft gekozen voor een leuze die erg doet denk aan de oplossing van het jodenprobleem zoals de Nazi’s dat formuleerden. Maar ook in NL is er een politieke partij die groepen mensen wil buitensluiten.
Laten we proberen ervoor te zorgen dat zoiets geen kans krijgt en daar kan het monument een bijdrage aan leveren door de verhalen die het oproept.
Verhalen waarvan ik u er een paar heb verteld.
Verhalen die ook te vinden zijn in het lesmateriaal dat rondom het monument is gemaakt voor alle basisscholen in Leiden, zodat ook de jongste generatie deze zal horen.
Verhalen zijn belangrijk.
6 miljoen keer is onvoorstelbaar veel, 270 joodse Leidenaren die dit lot trof is eigenlijk ook te veel om te bevatten.
Maar verhalen van individuen – van Lotte, van de politieman, van de kleinzoon, van David en van Judith – laten zien, laten voelen wat er werd kapot gemaakt en hoe dat ook nog generaties lang voelbaar blijft.
Ik heb zitting genomen in het comité omdat ik het niet meer dan een burgerplicht vond dat voor de grootste groep oorlogsslachtoffers een monument zou komen. Dat was mijn motivatie om er aan mee te werken.
Maar de verhalen die de koffers oproepen hebben voor een verdieping gezorgd, maken dat ik geraakt wordt, dat ik gemotiveerd ben om te zeggen ‘laten we proberen ervoor te zorgen dat zoiets nooit meer gebeurt’.