Leiden, 4 mei 2011
De heer D. Berlijn, oud bevelhebber der strijdkrachten
Toen ik een jaar of vijf was woonde ons gezin in Den Haag. Vanaf die tijd herinner ik me, dat we op vier mei, thuis, altijd iets plechtigs deden. Het was rond 1955, nog maar 10 jaar na de Tweede Wereld Oorlog. Mijn vader had dan altijd op die dag, tegen acht uur 's avonds, de vlag halfstok gehesen en we stonden dan in de woonkamer rond de radio. Het geluid van de klokken op de Waalsdorpervlakte kwam door de luidspreker en er werd twee minuten stilte in acht genomen. Op straat was dan niemand te bekennen. Iedereen stond stil; mijn moeder huilde altijd. Het maakte altijd indruk op mij en zolang mijn ouders leefden volgden zij dit ritueel.
Mijn ouders hadden de oorlog meegemaakt in Indië, mijn grootouders in Den Haag. Van mijn grootouders hoorde ik de verhalen over de bezetting in Nederland, over de Duitse soldaten die de huizen langsgingen op zoek naar fietsen en jonge mannen voor de Arbeids-Einsatz. Van mijn ouders hoorde ik de verhalen over de gruweldaden van de bezetter op Java en de verloren familieleden en vrienden. Ook werd mij duidelijk dat als in die oorlogsjaren Amerikanen, Britten en Canadezen niet grootmoedig hadden besloten om ons te komen helpen, het einde van de oorlog er anders had uitgezien. Eén ding werd me in de eerste dagen van mei altijd duidelijk: in de oorlog hadden mensen zich opgeofferd voor een doel waarin zij geloofden, hadden voor hun principes gestreden en soms het hoogste offer moeten brengen. De oorlog was verschrikkelijk en de mensen die ons ontvallen waren, burgers en militairen, moesten worden herdacht.
Na mijn middelbare schooltijd ben ik militair geworden. Op 19 jarige leeftijd ging ik naar de Koninklijke Militaire Academie in Breda. Ik wilde jachtvlieger worden. Na 3 jaren in Breda te hebben doorgebracht en 2 jaren in Canada, mocht ik mezelf jachtvlieger noemen. Een spannend beroep, maar ook een inherent gevaarlijk beroep. Per jaar verloren wij gemiddeld 2 collega's door ongevallen. Het hoorde erbij en belette ons niet het vak verder uit te oefenen.
In 1977 werd ik ook op een andere manier geconfronteerd met de serieuze kant van dat beroep. Een groep Molukse jongeren had een trein gekaapt en de regering
besloot na 20 dagen de gegijzelden te ontzetten. Starfighters, die over de trein zouden vliegen, moesten voor een afleiding zorgen voor de Mariniers, die de trein zouden binnenstormen om de mensen te bevrijden. De actie - om een eind te maken aan de gijzeling -lukte, maar niet zonder slachtoffers. Twee gegijzelden en 6 jonge Molukkers lieten het leven.
Jaren later, in 1993, werd ik met een F-16 eenheid uitgezonden om het luchtruim boven Bosnië vrij te houden van Servische bommenwerpers. Vanuit ons perspectief een geslaagde missie, maar wij realiseerden ons ter dege dat er zich op de grond een ramp aan het voltrekken was. Het was de eerste grootschalige operatie met jachtvliegtuigen, na het vallen van de Muur, waartoe de Nederlandse regering had besloten. Nadien hebben Nederlandse militairen aan meer dan 70 crisisbeheersingsmissies deelgenomen.
Bij Defensie vond ik mezelf, na 34 jaar in dienst te zijn geweest, terug in de hoogste regionen van de organisatie. In mijn laatste functie was ik als commandant der strijdkrachten ondermeer verantwoordelijk voor de operaties van onze militairen. Daarnaast was ik adviseur van de Minister en moest ik er ondermeer voor zorgen dat het leger goed was getraind en uitgerust om de missies uit te voeren. In die laatste functie heb ik de regering ook geadviseerd over de missie in Uruzgan. De Afghaanse president Karzai had de VN gevraagd om hem te helpen het land onder controle te krijgen en de Verenigde Naties hadden op hun beurt aan de NAVO gevraagd de missie uit te voeren. De NAVO heeft toen een aantal landen gevraagd de planning en initiële ontplooiing van troepen op zich te nemen. Dat verzoek werd ook aan Nederland gedaan.
Na een grondige analyse en een intense planning-fase kwamen mijn staf en ik tot de conclusie dat het mandaat en de opdracht voldoende solide waren dat Nederland aan de missie een bijdrage zou kunnen leveren. Maar een aantal zaken zou voortaan wel wezenlijk anders moeten gebeuren dan de aanpak die tot dan toe door sommige buitenlandse strijdkrachten werd gehanteerd. Het moest afgelopen zijn met militairen die - door bruut optreden - de bevolking van zich vervreemden. Krijgsgevangenen mochten niet in Guantanamo Bay eindigen en naast militair optreden zou vooral geïnvesteerd moeten worden in de opbouw, het verbeteren van het bestuur, het opleiden van de Afghaanse veiligheidsorganisaties etc. Nederland staat voor mensenrechten en in onze grondwet schrijven wij dat wij zullen bijdragen aan het overeind houden van de internationale rechtsorde. Voldoende argumenten om te besluiten dat onze bijdrage in Uruzgan gerechtvaardigd was. Nu helpen Nederlandse militairen en politiemensen de Afghanen in Kunduz het land weer onder controle te krijgen en hun vrijheid terug te krijgen. Samen met krijgsmachten van de coalitie, treden Nederlandse militairen in de Arabische golf op tegen piraten, die zich niets aantrekken van de internationale rechtsorde. In het luchtruim boven Libië ondersteunen onze militairen de strijd van de rebellen tegen een hartvochtige heerser, die zijn eigen volk niet beschermt maar juist uitmoordt.
In de Tweede Wereldoorlog hielpen Amerikanen, Britten en Canadezen ons om onze vrijheid terug te krijgen. Met hun hulp zijn we in staat geweest dit deel van de wereld uit te laten groeien tot de oase van rust en welvaart die het nu - zeker vergeleken met de rest van de wereld - normaliter is. Een deel van de wereld waarin wij elkaar levensruimte gunnen, elkaar het recht gunnen voor je mening uit te komen, elkaar respecteren en solidair zijn met mensen die het moeilijker hebben dan wijzelf. Een deel van de wereld waarin we ook vaak met elkaar spreken over hoe onze individuele vrijheid zich verhoudt met de vrijheid van de ander. Overigens, iemand die zich alleen maar moet aanpassen aan zijn of haar omgeving maakt geen gebruik van die vrijheid. Maar iemand die nooit rekening houdt met de ander, beperkt die ander in zijn of haar vrijheid. Al deze zaken zijn de fundamenten van onze mooie samenleving. Het zijn onze principes. Ze staan ook beschreven in onze grondwet. En in die grondwet schrijven wij dus ook dat wij de internationale rechtsorde zullen helpen verdedigen en dat de mensenrechten ons aan het hart gaan. Belangrijke principes waar wij aan hechten. Maar, zouden wij er ook voor willen vechten, bereid zijn om er het hoogste offer voor te brengen? Zijn het mooie woorden of menen wij het als we zeggen dat het onze basiswaarden zijn?
Op 1 april van dit jaar werd in Mazar e Sharif de Zweedse VN medewerker Joachim Dungel vermoord. Hij was 33 jaar oud en een goede vriend van mijn oudste zoon. Joachim ging naar Afghanistan om, net zoals vele jonge Nederlanders dat deden, daar mensen te helpen een beter leven te krijgen. Hij en die vele jonge Nederlanders hadden nog een mooi en vol leven voor zich. De prijs die zij en hun families hebben moeten betalen is immens. Wat wij op zijn minst ieder jaar kunnen doen is stil staan
bij die prijs. Dat moeten we in stilte doen. Met twee minuten stilte, met de vlag halfstok, met het geluid van de klokken op de Waalsdorper vlakte dreunend in ons hoofd. En dan gedenken we hen, de prijs die zij betaalden en het grote goed waarvoor zij dat deden. Onze principes. Onze vrijheid.