Leiden, 4 mei 2005
Prof. dr. D.D. Breimer, rector magnificus van de Universiteit Leiden
Mijnheer de Burgemeester, Mr. Lord Mayor, Honourable Guests, Dames en Heren,
Vandaag denken we vooral aan wat er 60 jaar geleden gebeurde, gebeurd was in die 5 jaar daarvoor. Ik was toen een klein jongetje, nog geen twee jaar oud, dat opgroeide op een boerderij in het Friese Gaasterland en verstoppertje speelde in de schuilplaatsen waar de onderduikers in de oorlog zaten, als er onheil dreigde. Mijn vader vertelde daar vaak. over; en in het bos vlakbij was er de gedenksteen op de plaats waar enkele verzetsmensen waren gefusilleerd. Daar liep het hele dorp naar uit op 4 mei. Voor mij hele bepalende herinneringen aan de oorlog en velen van U zullen soortgelijke hebben.
men moet denken, zeg ik
men moet denken aan de doden omdat men nog mens is en leeft
Met deze regels van Gemt Kouwenaar sloot Elsbeth Etty onlangs een column af over de Duitse herdenking van het bombardement op Dresden. Herdenken is denken, schreef ze. En Dresden herdenken betekent de ogen niet sluiten voor de barbaarse middelen die zijn ingezet om een einde te maken aan de barbarij. Maar hoe ongemakkelijk en pijnlijk die paradox ook is, Dresden wist Auschwitz niet uit, zo stelde Etty. Auschwitz is het morele ijkpunt. Auschwitz herdenken is bedenken waar antisemitisme, racisme en vreemdelingenhaat in uiterste consequentie toe leiden. En dat besef is ook nu nog. in de huidige tijd, uiterst actueel
Wij herdenken vandaag de mensen die zo moedig waren, of juist zo machteloos, dat zij slachtoffer werden van de barbarij. De moedigen, dat zijn de mensen die zich tegen de barbarij van de bezetter durfden verweren, en hun eigen leven daarbij niet voorop stelden. De machtelozen,dat zijn de mensen die door de barbaren werden verdelgd, systematisch en perfect. ’Der Tod ist ein Meister aus Deutsch1and’, zoals de overlevende jood Paul Celan schreef in zijn ’Todesfuge’.
Straks, in stilte, herdenken wij deze doden en de vele anderen die toen en
sindsdien door oorlogsgeweld zijn gevallen.
men moet denken, zeg ik
men moet denken aan de doden omdat men nog mens is en leeft
In de stilte waarin wij de doden herdenken, beleven wij het contrast dat wij zelf nog mens zijn en leven. Het herdenken van de doden zet ons aan tot denken over onszelf: hoe zouden wij hebben gehandeld, toen, tegenover de vijand van de vrijheid? Maar vooral: hoe moeten wij nu handelen, tegenover bedreigingen van de vrijheid?
Als herdenken ook denken is, zou dan de wetenschap, die ik representeer en die toch bij uitstek het domein is van het denken, de mensen daarbij van dienst kunnen zijn? Zou zij als gids kunnen dienen, als voorbeeld? Wat heeft die ons over het beschermen van de vrijheid te zeggen? Vrijheid is geen gemakkelijk bezit, zei ik afgelopen 8 februari bij de erepromotie van HM de Koningin in de Pieterskerk haar citerend.
Wie de tentoonstelling Universiteit in oorlogstijd bezoekt, die nog tot 10 mei in de Oude DB aan het Rapenburg te zien is, moet wel bekropen worden door twijfel. Twijfel over wat wetenschap vermag. De universiteit is altijd trots geweest op haar mooie devies: praesidium libertatis, bolwerk van de vrijheid. Maar de tentoonstelling Universiteit in oorlogstijd leert dat de academische gemeenschap zich in de oorlog niet anders heeft gedragen dan de samenleving als geheel, niet beter, niet slechter. Er waren de zeer moedigen, zoals professor Cleveringa, die in het openbaar zijn stem verhief omdat de Duitsers professor Meijers hadden ontslagen, alleen maar omdat hij jood was. En Cleveringa was niet de enige die moed toonde. Laat ik ook professor Telders noemen, en de studenten Han Gelder, Jan Mulders, Ernst de Jonge en Kees Dutilh, die hun verzet met hun leven betaalden. Maar er waren ook meelopers, en velen, heel velen die zich veilig afzijdig hielden. In de academie was het dus niet anders dan daarbuiten.
Toch mogen, vind ik, mensen verwachten dat beoefenaars van de wetenschap richting geven bij het denken dat herdenken is. Wij maken tegenwoordig verhitte debatten mee over vrijheid en verdraagzaamheid. Vaak wordt ook de oorlog er nog bij geroepen, waardoor het vuur alleen maar verder oplaait. Wetenschap zou ruimte moeten creëren voor objectieve reflectie, voor I’esprit de finesse, zoals Professor Schuyt dat heeft genoemd. Dat klinkt verfijnd en afstandelijk, maar dat is het niet. Het is veel diepgaander en het is veel meer dan een opinie. Het gaat om denken dat zich moeite geeft feiten te achterhalen, verbanden te leggen en verklaringen te zoeken; dat probeert te begrijpen waarom barbarij nooit verleden tijd is, maar telkens in andere gedaanten de kop opsteekt. Het is denken dat, juist omdat het maatschappelijk betrokken is, geen genoegen neemt met de waan van de dag, met gemakkelijk aansprekende kreten van de smaakmakers van het moment. Daaraan geen gebrek.
De wetenschap kan en moet -bijdragen aan de kwaliteit van de discussie tussen mensen en tussen groepen, het debat over de vrijheid die wij elkaar gunnen en de verbondenheid die wij van elkaar vragen. Omdat onze vrijheid in het geding is~ en de vreedzaamheid van onze samenleving, kan dat debat fel zijn~ en mag het ook fel zijn. Zolang het maar een debat is dat de zaak dient en mensen in hun waarde laat. Bij de laatste diesviering van onze universiteit sloot professor Sluiter haar analyse van het maatschappelijke debat over de Islam dan ook af met een waarschuwing, die tegelijk een aanmoediging was: “Pas op uw woorden, maar spreek ze vrijuit!”
Op deze manier kunnen wij met z’n allen onze democratie helpen bij het begrijpen en hanteren van tegenstellingen. Kennis voedt verdraagzaamheid. Verdraagzaamheid is het vermogen om tegenstellingen niet te ontkennen, maar ze juist te willen kennen, en zo te overbruggen. Te overbruggen door kennis en respect, waardoor ook kritiek wordt gerespecteerd. Die brug moet te bouwen zijn - tenzij de onverzoenlijkheid zo ver gaat, dat ze buiten zich zelf niets anders verdraagt. Wanneer de een de ander geen leven meer gunt omdat hij anders is, dan hebben we geen wetenschap nodig, maar alleen ons geweten, om te zeggen: geen verdraagzaamheid voor onverdraagzaamheid.
Dit is, wat de uiterste onverdraagzaamheid van Auschwitz ons voor altijd heeft geleerd. De tweede wereldoorlog als de ontmoeting met het ultieme kwaad. En dit is wat de doden, die wij vandaag herdenken, ons ter overdenking geven en als richtsnoer meegeven voor ons denken en doen in heden en toekomst. Daarom moeten we ook met deze herdenking doorgaan en daarom sluit ik af met de oproep van de dichter waarmee ik ook begon:
men moet denken, zeg ik
men moet denken aan de doden omdat men nog mens is en leeft